We delen kennis nog te weinig

De gevolgen van klimaatverandering zijn al zichtbaar: de afgelopen jaren komen intensieve buien en periodes van extreme hitte en langdurige droogte steeds vaker voor.

Volgens de klimaatscenario’s van het  KNMI zijn zeespiegel- en temperatuurstijging, drogere zomers en nattere winters onontkoombaar.

Dat vraagt om een klimaatadaptieve openbare ruimte. Floris Boogaard (Deltares en Hanzehogeschool Groningen) en Marcel van Hallem(gemeente Amsterdam) delen hun visie.

Welke uitdagingen en kansen biedt die transitie? We vragen het twee experts. 

Floris Boogaard is onderzoeker bij kennisinstituut Deltares en lector Klimaatadaptatie bij het Kenniscentrum Noorderruimte van de Hanzehogeschool Groningen.

Marcel van Hallem werkt als senior adviseur assetmanagement bij het team Groen, Water & Wegen van directie Verkeer en Openbare Ruimte bij de gemeente Amsterdam.

1. Waarom is het belangrijk onze omgeving aan te passen aan het veranderende klimaat?

Van Hallem: ‘Meebuigen met de klimaatontwikkeling is een uitdaging die we wereldwijd hebben om hittestress en wateroverlast tegen te gaan. Zouden we niets doen, dan gaan we daar grote gevolgen van ervaren als stad. Er volgen dan claims zoals bij het onderstromen van kelders, maar ook paalrot bij woningen door verdroging.'

Boogaard: ‘Te veel water, te weinig water en een te hoge temperatuur zijn de grootste uitdagingen van klimaatverandering. Dat heeft veel gevolgen voor de openbare ruimte. Onze rioolstelsels zijn bijvoorbeeld niet voldoende uitgerust om het vele water van lange, intensieve buien op te vangen. Bij verzakkingen door droogte ontstaan scheuren in muren. En als het te heet is, kunnen bruggen niet meer open, om maar een paar voorbeelden te noemen. De levensduur van onze infrastructuur gaat er niet op vooruit.'

2. Wat is de grootste uitdaging bij het klimaatadaptief maken van de openbare ruimte?

Boogaard: ‘Technisch is bijna alles mogelijk, maar de openbare ruimte is al helemaal geclaimd. We moeten bestaande infrastructuur dus multifunctioneel maken: van een plein een waterplein maken, en van een  grasveld een wadi waarin je kunt recreëren. Om de temperatuur in de stad naar beneden te krijgen, is meer groen noodzakelijk. Lastig, want in de meeste steden is zestig procent van de ruimte particulier eigendom. Wie gaat het aanleggen van wadi’s daar betalen en beheren? Bovendien voelt niet iedereen de urgentie de ruimte anders in te richten. Klimaatadaptatie gaat over gedragsverandering. Dat is de grootste uitdaging, gevolgd door het implementeren van kosteneffectieve oplossingen met een beperkt budget en een beperkte ruimte.’

Floris Boogaard

We hebben grijs en groen allebei nodig om de transitie succesvol te maken.

Marcel van Hallem

Van Hallem: ‘Het grootste probleem in Amsterdam is de ondergrondse ruimte voor infrastructuur, groeiplaatsen voor wortels van bomen. Je moet een deel van de oplossingen in de bodem zien te creëren, maar dat is werken op de vierkante meter. Er komen steeds meer parkeerkelders, waardoor je ondergronds al ruimte verliest. En vanwege kabels en leidingen kun je niet overal zomaar de grond in. De Randstad ligt onder waterniveau, dus in Amsterdam leven we eigenlijk op een spons. Opgevangen water moet tijd krijgen om weg te vloeien.'

3. Hoe kunnen we die uitdagingen succesvol aangaan?

Van Hallem: ‘Door oplossingen goed te organiseren, pilots te doen om nieuwe dingen te proberen. We hebben in Amsterdam goed contact met nutsbedrijven. Denk aan Waternet, die de riolering in de stad verzorgt, en energiemaatschappijen die meedenken over het creëren van meer ruimte in de grond. Misschien moeten we leidingstroken in de grond reorganiseren, zodat er meer ruimte komt voor functies als wateropslag of -buffering. Nieuwe gebouwen treffen vaak al voorzieningen om water vast te houden. Zo vangt een bassin van de ondergrondse fietskelder bij de Zuidas regenwater op, dat vervolgens rustig uitloopt in de grond. De waterkelder onder het Europaplein doet hetzelfde.’ 

Boogaard: ‘Alles is al een keer uitgevonden, maar we delen kennis nog te weinig. Daarom laat ik in buurtgemeentes of buurlanden graag best practices zien: om regenwater naar een park te laten stromen, is een verkeersdrempel aanbrengen soms al voldoende. Veel gemeentes weten niet wat raingardens of waterpleinen zijn, of denken dat er geen ondergrondse opvangmogelijkheden zijn vanwege hoge grondwaterstanden. Maar een wadi kun je eigenlijk overal aanleggen.’

4. Biedt de transitie naar een klimaatadaptieve omgeving ook kansen? 

Boogaard: ‘Ja, de kans om de openbare ruimte te vergroenen en leefbaarder te maken. De beperkte ruimte moet zo worden ingericht dat het alle uitdagingen het hoofd biedt: wateroverlast, hittestress, droogte, biodiversiteitsverlies. Vaak resulteert dat in pocketparks, klimaatadaptatieperkjes in stedelijk gebied die water opvangen, koelte bieden én als ontmoetingsplek dienen. Lanxmeer in Culemborg, het GWL-terrein in Amsterdam en De Kersentuin in Utrecht zijn daar goede voorbeelden van: daar staan fruitbomen, die buurtbewoners verzorgen.'

Van Hallem: ‘Sommige stadsbewoners zien vergroening als bedreiging, bijvoorbeeld omdat ze hun parkeerplek erdoor verliezen. Maar we zijn samen verantwoordelijk voor het oplossen van het klimaatprobleem; dat heeft onze prioriteit. In de Rivierenbuurt, waar water na hevige regenval niet wegliep, zijn daarom wadi’s geplaatst en klinkers gelegd die een bepaalde hoeveelheid water doorlaten. Er liggen ook stenen en tegels die water juist vasthouden. Hittestress tegengaan is lastiger met zo’n grote vergrijsde oppervlakte. Geveltuintjes en groene tegels helpen iets, maar het heeft meer zin om grote locaties te transformeren tot groenzones.’

5. Hoe kunnen bestratingsmaterialen bijdragen aan een klimaatadaptieve omgeving?

Van Hallem: ‘Bestratingsmaterialen kunnen een bijdrage leveren aan het leefklimaat: ze bieden geluidsbeperking, houden water vast en laten het door. Veel trottoirs wateren af naar fietspaden en vervolgens naar rijbanen, terwijl we veel kansen hebben om water via trottoirbanden voorzien van openingen, af te laten vloeien naar taluds, bermen en de waterkant. Dat gebeurt nog weinig, want de profilering van trottoirs wordt bij herbestratingsprojecten niet aangepast. Verder zoeken we naar duurzame bestratingsmaterialen. Er wordt geëxperimenteerd met cementarm beton, gerecycled en biobased beton en er zijn betonproducten met een toplaag van natuursteen. Die zijn relatief duurder in aanschaf dan puur beton, maar stukken duurzamer.’ 

Boogaard: ‘Het helpt inderdaad als bestratingsmaterialen waterdoorlatend en -bergend zijn. Kies daarbij voor lichte circulaire materialen in plaats van donkere kleuren; dat helpt hittestress tegen te gaan. Maar de verharding moet ook opener worden, zodat er grassen en andere vegetatie doorheen kunnen groeien. We moeten de stad vergroenen om onze ambities voor klimaatadaptatie te verwezenlijken, maar we houden ook grijze infrastructuur. We hebben grijs en groen allebei nodig om de transitie succesvol te maken.’ 

 

Meer informatie?

Bekijk oplossingen in de Duurzaamheidstool